Het gehandicapte jochie.

door Fokke Mol foar David

“Die mensen hebben een gehandicapt jochie” zei mijn moeder tegen me toen we de winkel uitliepen. Ik zag een man, hij leek op de pianist van The Sparks, lopen met zijn vrouw en het jochie. Met zijn benen in enorme beugels. De beugels waren aan zijn benen bevestigd met bruine leren riempjes met glimmende gespen. Wat een stellage! Bij elke stap die het gehandicapte jochie nam maakten de enorme beugels geluid. Er schaafden allemaal dingetjes tegen elkaar en er gleden dingetjes bij elkaar langs. Bij elke stap hoorden we tssssk….tsjing…..KLAK. Ik zei tegen mijn moeder dat het gehandicapte jochie liep als een aap.

Het verhaal ging dat het gehandicapte jochie ooit was gebeten door een bloedhond en dat hij aar de beugels aan over had gehouden. Ik had geen idee wat een bloedhond was maar ik wist zeker dat het een hond uit de hel moest zijn met grote gele tanden die je zomaar een stuk uit je donder vrat en daarna alle bloed uit je lichaam opslobberde zoals ukkie z`n waterbak leegslobbert. Een vuurrode tong, bloedspatten op de hondenkop, een dodelijke bik en een jochie die op sterven na dood was en schreeuwde alsof hij geslacht werd. En dat was eigenlijk ook gewoon zo.

Later wist ik dat de vader van het gehandicapte jochie het gehandicapte jochie wel eens op stond te wachten in de brandgang achter hun woning. Dan stond de vader die leek op de pianist van The Sparks om de hoek bij het schuurtje van Lippie met de bezem in zijn handen te wachten en zodra het gehandicapte jochie de hoek om kwam sloeg zijn vader de bezemstok aan stront op de rug van het gehandicapte jochie. Gewoon omdat het gehandicapte jochie te laat was voor het eten. Logisch dat je dan op je donder krijgt. Het gehandicapte jochie kreeg dan geen zakgeld omdat er een nieuwe stok voor de bezem gekocht moest worden. Dat de vader van het gehandicapte jochie op Hitler leek durfden we niet te zeggen.

Mijn beeld van de bloedhond die het gehandicapte jochie had aangevreten was wat vaag. Op het ene moment zag ik in gedachten de vader van het gehandicapte jochie in zijn zwarte Terlenka broek en zijn witte overhemd staan, leunend op de bezemstok, kijkend hoe de bloedhond een vreet-orgie hield op zijn gehandicapte jochie. Ik zag ook in gedachten ook wel eens dat de vader die op de pianist van The Sparks leek als een dolleman met de bezemstok de bloedhond af stond te rossen tot de bloedhond dood neerviel. De eerste gedachte bleef de favoriet. Ik dacht dat de vader van het gehandicapte jochie met plezier zal hebben gekeken naar de aanval van de bloedhond. Goedkeurend knikkend. De wrake Gods of zoiets.

Uiteindelijk bleek dat het de wil van God was geweest dat het jochie gehandicapt was. God wilde dat. Negens om hoor. Gewoon zomaar. Omdat het kon. Het gehandicapte jochie kon ook in dolle woede ontsteken, net als zijn vader. Dat vond God ook nodig. Razernij die wij niet kenden. Het gehandicapte jochie stortte tijdens zo`n woedeaanval met een paarse kop op de grond, lag te stuiptrekken. De beugels knarsten, kraakten en piepten dan als een dolgedraaide machine. Soms, als we aan het voetballen waren en het gehandicapte jochie stond langs te kant te kijken, schopten we de loodzware natte leren bal tegen het hoofd van het gehandicapte jochie. Om hem kwaad te maken. Na enige tijd ging hij dan neer. Paarse kop, schuimbekkend en wild om zich heen schoppend en schreeuwend alsof het een lieve lust was. Hij brulde zo luid dat we er bang van werden en we wisten niet hoe snel we weg moesten rennen.

Zomaar opeens wat het gehandicapte jochie zijn beugels kwijt. Hij liep nog steeds als een aap. Er zat ook weinig verbetering in. Maar zijn beugels was ie kwijt. Dat moet heerlijk zijn geweest. Op een gegeven moment zijn ze verhuisd en ik zag het gehandicapte jochie nooit weer. Tot vorige week.

Ik liep door de stad en ik zag een gedaante lopen. Hij liep als Quasimodo. Ik wist het meteen. Die gedaante is het gehandicapte jochie! Ik versnelde mijn tempo en toen ik naast hem liep herkende ik hem meteen. Op het moment dat ik hem begroette viel het gehandicapte – inmiddels volwassen – jochie steil achterover, zijn achterhoofd raakte krakend de klinkers. Hij vloekte en tierde als een bezetene. Hij richtte zich op, keek me met zijn blauwe ogen aan, rustend op zijn onderarmen en hij kotste over zijn eigen buik heen. De damp sloeg van zijn nylon overhempje af en de bloedvlek onder zijn achterhoofd werd groter en groter.

Hij liep niet alleen als een aap. Hij was ook zo zat as een aap.